Panels

Van perfectie naar fitness-for-purpose: Wanneer nemen eindgebruikers genoegen met suboptimale communicatie?

Sofie Decock (Universiteit Gent) en Mark Pluymaekers (Zuyd Hogeschool)

Contactpersoon: sofie.decock@ugent.be

Volgens Sanders (2004) heeft het vakgebied taalbeheersing twee belangrijke doelen: taalgebruik verklaren en tekstkwaliteit optimaliseren. Om het eerste doel te bereiken, wordt onderzoek gedaan naar kenmerken van teksten en gesprekken met behulp van tekstlinguïstiek en discoursanalyse. Daarnaast wordt met behulp van experimenten en gebruikersonderzoek in kaart gebracht welke effecten bepaalde ontwerpkeuzes hebben op de effectiviteit van en waardering voor teksten. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen vervolgens worden gebruikt om het ontwerp van teksten en andere communicatieproducten te optimaliseren, waarmee ook het tweede doel wordt bereikt.

Gezien de focus op het optimaliseren van teksten, is het niet verwonderlijk dat in het gebruikersonderzoek vooral wordt ingezoomd op interventies die de kwaliteit van teksten kunnen verhogen, zoals foutloos en idiomatisch taalgebruik (Jansen 2010; Hendriks 2010), het gebruik van kwalitatief hoogwaardige argumenten (Hornikx 2014), het toevoegen van beleefdheidsstrategieën (Jansen & Janssen 2010), of het aanpassen van de discursieve structuur (Jansen & Janssen 2013). Tegelijkertijd weten we dat veel alledaagse communicatie (zowel in persoonlijke als professionele contexten) vanuit het perspectief van taalbeheersing nog steeds suboptimaal is (bijvoorbeeld omwille van taalfouten, onhandige stilistische keuzes of een onlogische structuur), en dat dit door eindgebruikers niet noodzakelijk als problematisch wordt ervaren, omdat de suboptimale boodschap nog steeds ‘fit-for-purpose’ is; hij stelt ontvangers in staat om datgene te leren wat ze moeten leren of om datgene te doen wat ze moeten doen (Reiss & Vermeer 1984; Segers & Van Egdom 2018). Studies hebben bijvoorbeeld uitgewezen dat moedertaalsprekers tolerantie aan de dag leggen tegenover taalfouten gemaakt door leerders in zakelijke contexten zolang het succesvol afhandelen van een transactie niet in het gedrang komt (Kankaanranta et al. 2018; Decock et al. 2020). Ook voor teksten die tot stand zijn gekomen via machinevertaling is aangetoond dat ze door eindgebruikers niet altijd positiever worden gewaardeerd naarmate ze uitgebreider gepost-edit zijn (Van Egdom & Pluymaekers, 2019).

In taalbeheersingsonderzoek is er relatief weinig aandacht voor de mate waarin eindgebruikers genoegen nemen met een suboptimale versie van een tekst of boodschap. Toch is juist het perspectief van de eindgebruiker cruciaal in het bepalen van de effectiviteit (en daarmee ook de kwaliteit) van een boodschap. Voortbouwend op het feit dat er contexten bestaan waarin correct of idiomatisch taalgebruik misschien niet de meest geschikte graadmeter is voor tekstkwaliteit, stelt dit panel zich als doel om onderzoek samen te brengen uit verschillende deelgebieden van de taalbeheersing dat meer inzicht kan geven in het begrip fitness-for-purpose: wanneer is communicatie goed genoeg, ook wanneer er sprake is van imperfecties? En in hoeverre ondermijnt het fitness-for-purpose-principe het streven naar optimale taalbeheersing?

Meertaligheid, taalbeleid en het debat over de onderwijstaal in de landen van het taalgebied

Sita Doerga Misier (I.O.L. Paramaribo), Eric Mijts (University of Aruba), Albert Oosterhof (KU Leuven), Ulrike Vogl (Universiteit Gent)

Contactpersoon: albert.oosterhof@kuleuven.be

Al decennialang woedt het maatschappelijke debat over het taalbeleid in het hoger onderwijs, waarbij het Engels als internationale taal en taal van internationalisering een steeds dominantere plaats inneemt (KNAW 2017; Van Oostendorp 2017; Jensen e.a. 2019; Jansen 2019). Verlies van de academische status van het Nederlands zou ertoe leiden dat het ‘als onkruid verpietert’ (De Groot e.a. 2018). Om het debat genuanceerd te voeren, is er behoefte aan (1) een analyse van het (veranderende) beleid, (2) data m.b.t. het taalgebruik in de (onderwijs)praktijk en (3) een grondige analyse van de (taal)ideologische basis van het debat.

Bovendien is het nodig over de grens, naar andere delen van het taalgebied, te kijken en van elkaar te leren. De “verengelsing” leidt in postkoloniale landen zoals Aruba en Curaçao tot een transitie van onderwijs in de ene vreemde taal (Nederlands) naar een andere (Engels) (zie ook Mijts 2020). Ons panel focust ook op gevolgen van “verengelsing” van hoger onderwijs voor status en gebruik van de thuistalen en van de taal van de voormalige kolonisator.

In 2019 werd rond die doelstelling een panel georganiseerd tijdens de CARAN-conferentie in Paramaribo. Wij willen nog meer ingaan op aspecten die relevant zijn vanuit taalbeheersingsperspectief, zoals:

  • Communicatiemodi in de praktijk van het hoger onderwijs in de verschillende landen. Blees, Mak & Ten Thije (2014: 174) beschrijven de “important drawbacks” van het toenemend gebruik van het Engels in het hoger onderwijs en stellen receptieve meertaligheid voor als alternatief. In hoeverre wordt receptieve meertaligheid met succes ingezet (zie ook Ten Thije & Zeevaert 2007; Arntz 2010; Ten Thije e.a. 2017)?
  • Keuze voor een onderwijstaal als manifestatie van culturele identiteit, wat bijvoorbeeld beschreven kan worden als onderdeel van de praktijken zoals aangenomen in het ui-diagram van Hofstede, Hofstede & Minkov (2010).
  • Inventarisatie van opiniërende teksten, argumenten die gebruikt worden in verschillende landen en de kwaliteit van die argumentatie, in relatie tot juridische aspecten (Rijkers in voorbereiding).
  • Analyse van het politieke discours en mediadiscours in verschillende delen van het taalgebied (met focus op de taalideologische grondslag van het debat).
  • De relatie tussen enerzijds aspecten van de taalbeheersing met betrekking tot de onderwijstaal (bij docenten en studenten) en anderzijds onderwijskwaliteit, informatieoverdracht en leeropbrengsten. Dat kan ook juist gaan over de effecten van onderwijs in het Nederlands door docenten voor wie dat niet de moedertaal is. Hoe verhoudt zich de huidige situatie tot de resultaten in de baanbrekende studie van Vinke (1995)?

Er zijn nog andere mogelijkheden om verbanden te leggen met thema’s die voor taalbeheersing als discipline relevant zijn en het hier voorgestelde panel vormt ook een oproep daartoe.

Expertise en kennis in medische en zorginteracties

Jana Declercq (Rijksuniversiteit Groningen) en Tom Koole (Rijksuniversiteit Groningen)

Contactpersoon: j.h.m.declercq@rug.nl; tom.koole@rug.nl

Verschillende vormen en domeinen van expertise spelen een cruciale rol in interacties in de gezondheidszorg (Declercq, 2018; Ekström, 2016). Ze kunnen aanleiding geven tot complexe negotiatie van epistemische en deontische rechten tussen zowel zorgprofessionals en patiënten, als zorgprofessionals onderling (Heritage & Raymond, 2005; Myers, 2003). Dit panel wil vanuit de taalbeheersing (Koole, 2018; Jansen, 2018) de complexe interactionele dynamiek van verschillende vormen van expertise nader bekijken in enerzijds zorgverlener-patiënt interactie bij chronische pijn en somatische onverklaarbare lichamelijke klachten (SOLK), en in interacties tussen artsen onderling bij het bespreken van patiëntendossiers. Bij pijn en SOLK is er vaak sprake van conflicterende begrippen van en perspectieven op het lichaam en van pijn (Bostick et al., 2012), en brengen patiënten en artsen allebei cruciale, maar erg verschillende vormen van kennis in respectievelijk experiëntele en professionele medische kennis (Versteeg & te Molder, 2019; Wainwright et al., 2015). Bij interactie tussen artsen is er een gedeelde brede medische kennis, maar is er soms verschillende specialistische kennis, en bijna altijd verschillende (meest recente) kennis over de te behandelen patiënt. In beide contexten zijn er daarnaast ook deontische dynamieken, in verband met het negotiëren van behandelplannen.

Deze epistemische en deontische aspecten van het bepalen, delen en afwegen van kennis kunnen tot negotiatie en verzet leiden in interactie, hangen samen met identiteitsconstructie (Benwell & Stokoe, 2006; Fox & Ward, 2011), en zijn verbonden aan sociale, culturele en andere constructies van gezondheid, ziekte, gezondheidszorg, en (machts)relaties tussen zorgprofessional en patiënt (Conrad & Barker, 2010). Dit panel wil deze aspecten vanuit een brede taalbeheersingsaanpak exploreren, zowel op het microniveau van interactie, als het hogere niveau van discours, met complementaire methodologieën zoals conversatieanalyse, andere vormen van interactieanalyse, en discoursanalyse.

We voorzien onder andere de volgende bijdragen in dit panel:

  • Myrte Gosen (Rijksuniversiteit Groningen), Paulien Harms (Rijksuniversiteit Groningen), Tom Koole (Rijksuniversiteit Groningen): (werktitel/onderwerp) expertise en kennis in overdrachten van patiënten tussen artsen op intensieve zorgen
  • Inge Stortenbeker (Radboud Universiteit), Wyke Stommel (Radboud Universiteit), Tim olde Hartman (Radboudumc), Sandra van Dulmen (Radboudumc), Enny Das (Radboud Universiteit): communicatie-uitdagingen en kennisactivatie in gesprekken over SOLK: het perspectief van huisdokters en patiënten

Perspectieven op onderzoek naar toespraken

Martijn Wackers en Bas Andeweg (TU Delft), Jaap de Jong, Anneke Wurth, Solange Ploeg en Maarten van Leeuwen (Universiteit Leiden)

Contactpersoon: M.J.Y.Wackers@tudelft.nl

De toespraak is een van de oudste en beroemdste genres van menselijke communicatie. Al in de antieke oudheid was de redevoering bron voor veel retorisch advies en onderzoek. In de lage landen kende de academische aandacht voor welsprekendheid pieken, bijvoorbeeld onder de vleugels van hoogleraren als Siegenbeek en Stuiveling, maar ook dalen (Braet en Sjoer, 1997). De laatste jaren is de toespraak relatief weinig het onderwerp van taalbeheersingsonderzoek. Bijdragen over onderzoek naar toespraken en presentaties in het Tijdschrift voor Taalbeheersing van de afgelopen vijf jaar zijn op een hand te tellen. Toch liggen de beste jaren van de redevoering niet noodzakelijkerwijs achter ons: presentaties en toespraken dragen in allerlei vormen en via verschillende media bij aan onze cultuur en kenniseconomie (Kjeldsen e.a., 2019), wat te zien is aan de populariteit van recente vernieuwende presentatievormen zoals TED-talks en pecha kucha’s. Ook in het hoger en middelbaar onderwijs is er veel aandacht voor presenteren als een belangrijke 21e-eeuwse communicatievaardigheid.

Dit panel brengt verschillende perspectieven op onderzoek naar toespraken bij elkaar (o.a. een didactisch, historisch en stilistisch perspectief), om tot een toekomstperspectief voor toesprakenonderzoek te komen. Welke vormen van onderzoek zijn er momenteel, hoe kunnen we de opbrengsten van die onderzoeken typeren, waar vindt het onderzoek naar toespraken thematisch aansluiting bij ander taalbeheersingsonderzoek en tot welke onderzoeksagenda zouden we kunnen komen? Deze vragen komen aan de orde tijdens de paneldiscussie.

De rol van taal(beheersing) en migratieachtergrond in institutionele contexten

Marie Jacobs (Universiteit Gent) en Ella van Hest (Universiteit Gent)

Contactpersoon: m.jacobs@ugent.be

In deze geglobaliseerde wereld krijgen institutionele contexten steeds vaker te maken met diversiteit op vlak van afkomst, taal en culturele achtergrond. Vanuit een talig perspectief, brengt dit uitdagingen met zich mee op vlak van communicatie (Blommaert 2010) en identiteitsconstructie (Holmes et al. 2011). Enerzijds blijkt het creëren van wederzijds begrip vaak geen evidente opdracht. Ondanks de beschikbaarheid van taalhulp (in de vorm van tolken of andere bruginstrumenten (El Hahaoui et al., 2020), kan meertaligheid het uitoefenen van bepaalde rechten, het vergaren van informatie of het toegang krijgen tot bepaalde diensten in de weg staan. Anderzijds speelt taal ook een rol in het lokaal construeren van identiteiten die in het licht van institutionele normen als positief of negatief geëvalueerd kunnen worden. Zowel het belang van taalbeheersing als het bestaan van stereotypen houdt binnen institutionele contexten dan ook vaak een verband met ongelijkheid in (Piller 2017).

Aan de hand van sociolinguïstische onderzoeksmethodes (kritische discoursanalyse, linguïstische etnografie, kwalitatieve interviews en focusgroep gesprekken) analyseren de verschillende presentaties de rol van meertaligheid en/of interculturaliteit binnen institutionele contexten. In navolging van Drew en Heritage (1992), definiëren we institutionele interactie als communicatie waarin de professionele rollen of institutionele activiteiten van de participanten ex- of impliciet aanwezig zijn. De verscheidenheid aan institutionele settings – onderwijs, gezondheidszorg, recht, asielopvang, de werkplek – vertaalt zich in verschillende manieren van omgaan met (talige) diversiteit en vormt daarom een interessant startpunt voor een discussie tussen de verschillende panelleden.

We voorzien onder andere de volgende bijdragen in dit panel:

  • Karima El Hahaoui (Vrije Universiteit Brussel) and Aline Guaus (Universiteit Gent) – Meertalige informatievoorziening in de asielopvang: hoe bereiken we verzoekers met een linguïstisch kwetsbaar profiel?
  • Catho Jacobs, Dorien Van De Mieroop and Colette Van Laar (KU Leuven) – Een omgekeerde gender bias? De constructie van professionele identiteit ten opzichte van compoundcategorieën en -stereotypes in interculturele institutionele contexten
  • Ella van Hest (Universiteit Gent)- “Als mevrouw geen Nederlands spreekt, mogen wij da ni geven”: de rol van taalbeheersing en taalbeleid in de (on)gelijke toegang tot een abortusbehandeling
  • Marie Jacobs (Universiteit Gent) – Taalbeheersing en genreconventies in de juridische bijstand aan asielzoekers
  • Shauny Seynhaeve (Universiteit Gent) – Interactie in online lessen: de ervaring van ex-OKAN-leerlingen


Referenties

Blommaert, J. (2010). The sociolinguistics of globalization. Cambridge University Press.
Drew, P., & Heritage, J. (Eds.). (1992). Talk at work: Interaction in institutional settings. Cambridge University Press.
El Hahaoui, K., Kerremans, K., & Cox, A. (2020). Strategieën in het overbruggen van de taalkloof tussen dienstverleners en verzoekers om internationale bescherming. Een beschrijvende, exploratieve studie in het aanmeldcentrum en twee opvangcentra. Studie in opdracht van Fedasil.
Holmes, J., Marra, M., & Vine, B. (Eds.). (2011). Leadership, Discourse and Ethnicity. New York: Oxford University Press
Piller, I. (2017). Intercultural communication: A critical introduction (tweede editie). Edinburgh University Press.

 

Online gesprekken in institutionele context

Marije van Braak (Erasmus MC) en Wyke Stommel (Radboud Universiteit)

Contactpersoon:  m.vanbraak@erasmusmc.nl

Als vanzelfsprekend worden allerlei gesprekken, zowel alledaags als in institutionele contexten, tegenwoordig gevoerd via Zoom, Google Meet, Teams of andere platforms die communicatie op afstand faciliteren. De affordances van deze platforms hebben consequenties voor de gesprekken die plaatsvinden: de omgeving biedt zowel mogelijkheden als beperkingen voor de manier waarop deelnemers kunnen communiceren (zie bijvoorbeeld Oittinen 2020; Seuren et al., 2020).

In dit panel onderzoeken we hoe een online omgeving gebruikt wordt in gesprekken in verschillende institutionele contexten. De focus ligt daarbij steeds op de manier waarop de gespreksdeelnemers binnen de kaders van de online omgeving van moment tot moment de interactionele doelen van die setting vormgeven (Mondada, 2007; Sidnell, 2013).

Een voorbeeld van een online context is WhatsAppgesprekken tussen gezinshuisouders en biologische ouders van uit huis geplaatste jongeren. Sliedrecht, Stommel en Schep analyseerden hoe de ouders en gezinshuisouders hun samenwerking vormgeven door middel van de interactionele praktijk van updates. Zij concluderen dat WhatsApp als medium meespeelt in het vormgeven van de institutionele doelen binnen deze context.

In een andere context, postoperatieve videoconsulten tussen specialisten, patiënten en hun naasten, onderzochten Stommel en Stommel welke rol naasten tijdens zo’n consult spelen, omdat we weten dat naasten van groot belang kunnen zijn. De analyse laat zien dat het participatiekader van het gesprek en dus de rol van naasten gerelateerd is aan hun zichtbaarheid op het scherm. Dit maakt de deelname van naasten in video-consulten beperkter en cruciaal anders dan in de spreekkamer.

In onderwijscontext exploreerden Van Braak, Huiskes, Schaepkens en Veen hoe huisartsen-in-opleiding en hun docenten deelnemen in gezamenlijke reflectie op praktijkervaringen via Zoom. De analyse laat zien hoe de deelnemers de online omgeving gebruiken als een resource om interactionele ruimte te creëren voor activiteiten die bijdragen aan hun professionele ontwikkeling als huisarts.

We voorzien onder andere de volgende bijdragen in dit panel

  • (Semi-)institutionele updates in WhatsApp-interactie tussen gezinshuisouders en biologische ouders: Keun Young Sliedrecht (Hogeschool Arnhem Nijmegen), Wyke Stommel (Radboud Universiteit) en Ellen Schep (Christelijke Hogeschool Ede)
  •  Participatie van naasten in medische videoconsulten: Wyke Stommel (Radboud Universiteit) en Martijn Stommel (RadboudUMC)
  •  “Zullen we unmuten?” Participatie in online groepsreflectie op de huisartsopleiding: Marije van Braak (Erasmus MC), Mike Huiskes (Rijksuniversiteit Groningen), Sven Schaepkens (Erasmus MC) en Mario Veen (Erasmus MC)

Referenties
Mondada, L. (2007). Operating together through videoconference: Members’ procedures for accomplishing a common space of action. In S. Hester & D. Francis (Eds.), Orders of ordinary action: Respecifying sociological knowledge (pp. 51-68). London: Routledge Taylor & Francis Group, pp. 51–68.
Oittinen, T. (2020). Noticing-prefaced recoveries of the interactional space in a video-mediated business meeting. Social Interaction, 3(3). doi:10.7146/si.v3i3.122781
Seuren, L. M., Wherton, J., Greenhalgh, T., Cameron, D., & Shaw, S. E. (2020). Physical examinations via video for patients with heart failure: Qualitative study using conversation analysis. Journal of Medical Internet Research, 22: e16694.
Sidnell, J. (2013). Basic Conversation Analytic Methods. In J. Sidnell & T. Stivers (Eds.), The handbook of Conversation Analysis (pp. 77-99). Chisester: Blackwell Publishing, Ltd.

Meertaligheid in het hoger onderwijs: Taalbeleid en -praktijk in Vlaanderen en Nederland

Frank van Splunder (Universiteit Antwerpen)

Contactpersoon: frank.vansplunder@uantwerpen.be

In dit panel gaan we in op de verhouding tussen taalbeleid en -praktijk en de verschillen/overeenkomsten tussen Vlaanderen en Nederland. Deze vergelijking is relevant wegens het grotendeels gelijklopende taalbeleid maar de verschillende taalpraktijk. De bijdragen bespreken de rol van het Nederlands, Engels, anders- en meertaligheid in het hoger onderwijs.

We voorzien onder andere de volgende bijdragen in dit panel:

  • Taalbeleid en -praktijk: stand van zaken (Frank van Splunder, Universiteit Antwerpen)
    Deze bijdrage bespreekt de enquête van de werkgroep Meertaligheid (Platform Taalbeleid Hoger Onderwijs, 2020). De meeste universiteiten en hogescholen in Nederland en Vlaanderen hebben een instellingsbreed taalbeleid, maar in de praktijk blijken er nogal wat verschillen te zijn tussen die instellingen en ook tussen Nederland en Vlaanderen.
  • Engels als voertaal aan de universiteit
    (Katja Hunfeld, Universiteit Twente)
    Sinds 1 januari 2020 is de Universiteit Twente overgegaan op Engels als voertaal. Dit heeft maatschappelijk en politiek veel stof doen opwaaien, ook in de media. Hoe is het de universiteit vergaan als Engelstalige organisatie: welke uitdagingen zijn er te meesteren, welke leringen getrokken? En welke ontwikkelingen zien we?
  • Doceren in het Engels: het perspectief van de EMI-docent
    (Tom De Moor, Universiteit Gent)
    Net als andere instellingen zag de UGent een toename in interesse voor bijscholing Engels ter voorbereiding op, ter remediëring van of geïnspireerd door de test voor docenten. Ze krijgen er de nodige talige tools voor het vereiste “carving out a new pedagogy” (Doiz and Lasagabaster, 2020).
  • Studeren in een vreemde taal
    (José Beijer, Hogeschool Utrecht)
    In het hoger onderwijs neemt het aantal studenten met een andere moedertaal dan het Nederlands toe en daarmee de (talige) diversiteit. De Hogeschool Utrecht heeft sinds 2015 een pre-bachelor voor vluchtelingenstudenten. In deze bijdrage staan de inzichten van studenten en docenten centraal.
  • Meertaligheid in het hoger onderwijs
    (An De Moor, Odisee/KULeuven)
    Deze bijdrage gaat in op het belang van meertalige taalcoaching in een veeltalige stad/samenleving en de positieve rol die anderstalige studenten/docenten hierin kunnen spelen (Odisee, Brussel).

Hoe professionals groepsdiscussie faciliteren: interactie in de institutionele praktijk

Marije van Braak (Erasmus MC), Lotte van Burgsteden (VU) en Roel van Veen (HU)

Contactpersoon:  m.vanbraak@erasmusmc.nl

Groepsdiscussies hebben een grote rol in onze maatschappij, bijvoorbeeld tijdens publieke bijeenkomsten, participatietrajecten, en diverse onderwijsvormen. Deze groepsgesprekken zijn vaak complex. Deelnemers hebben verschillende rollen, verschillende spreek- en kennisrechten, en er is de niet altijd voorspelbare groepsdynamiek. Begeleiders van groepsdiscussie hebben vanuit de institutie die ze vertegenwoordigen vaak een epistemisch of interactioneel hogere positie (Heritage & Clayman, 2010) dan de overige deelnemers aan het gesprek. Tegelijkertijd weten we dat rollen en identiteiten in interactie niet vaststaan: die worden geconstrueerd en onderhandeld in de lokale gesprekssituatie (Antaki & Widdicombe, 1998; Mesinioti, Angouri, O’Brien, Bristowe & Siassakos, 2020). Hierdoor wordt een bepaalde gespreksasymmetrie in stand gehouden of juist ondermijnd.

In dit panel focussen wij ons op de manier waarop deelnemers aan groepsdiscussies de institutionele rol van begeleider van die discussies interactioneel vormgeven. Door middel van conversatieanalyse (Sidnell, 2013) onderzoeken we in verschillende contexten hoe de begeleiders van groepsinteractie die rol nemen en krijgen as the interaction unfolds. Een voorbeeld van zo’n context is burger-overheid interactie. Professionals in publieke bijeenkomsten staan vaak voor een ‘democratisch dilemma’, waarin idealen van open discussie soms haaks staan op het controleren van de agenda. We laten zien hoe burgers weerstand bieden tegen het afsluiten van het onderwerp, en professionals ‘beschuldigen’ van het omzeilen van discussie. Een ander voorbeeld is burgerparticipatie. Burgers en energieprofessionals worden op gelijke epistemische voet geplaatst in focusgroepdiscussies waarin zij samen bespreken hoe hun gemeente energieneutraal moet worden gemaakt. We laten zien hoe burgers de verantwoordelijkheid voor besluitvorming opnieuw bij de experts leggen. Nog een ander voorbeeld zijn groepsdiscussies over praktijkervaringen tussen huisartsen in opleiding, onder begeleiding van één of twee docenten. We laten zien dat de ‘expertfunctie’ van docenten lokaal relevant gemaakt wordt en dat die functie afhangt van de sequentiële positie ervan.

We voorzien onder andere de volgende bijdragen in dit panel:

  • Het “parkeren” van onderwerpen: Het bewaken van de grenzen van democratische discussie in publieke bijeenkomsten
    Lotte van Burgsteden (Vrije Universiteit Amsterdam) en Hedwig te Molder (Vrije Universiteit Amsterdam)
  • Sommigen zijn meer gelijk dan anderen: Hoe burgers en experts onderhandelen over een taakverdeling in de energietransitie
    Roel van Veen (Hogeschool Utrecht) en Hedwig te Molder (Vrije Universiteit Amsterdam)
  • ‘Doing being an expert’: een conversatienanalyse van demonstraties van expertise door docenten in groepsdiscussies met huisartsen-in-opleiding
    Marije van Braak (Erasmus Medisch Centrum) en Mike Huiskes (Rijksuniversiteit Groningen)


Referenties

Antaki, C., & Widdicombe, S. (1998). Identities in talk. London: SAGE Publications Ltd.
Heritage, J., & Clayman, S. (2010). Talk in action: Interactions, identities, and institutions. London: John Wiley & Sons.
Mesinioti, P., Angouri, J., O’Brien, S., Bristowe, K., & Siassakos, D. (2020). ‘Get me the airway there’: Negotiating leadership in obstetric emergencies. Discourse & Communication, 14, 150-174.
Sidnell, J. (2013). Basic Conversation Analytic Methods. In J. Sidnell & T. Stivers (Eds.), The handbook of Conversation Analysis (pp. 77-99). Chisester: Blackwell Publishing, Ltd.